Iedere euro komt daar terecht waar die voor is bedoelt
Ridderschap
of ridderlijkheid dat is een verschil. Een korte uitleg.
In de middeleeuwen waren er mensen die, in dienst van de hoge adel ,op het landgoed werkten en daar een hoge functie vervulden als kamerheer, opperstalmeester, bode en dergelijke. Deze dienstlieden of ministerialen behoorden niet tot de adel. Ze konden zelfs niet zonder toestemming in dienst van een andere heer treden.
Uit deze groep werden de gewapende ruiters gerekruteerd om als dat nodig was met hun heer ten strijde te trekken. Deze gewapende ruiters, later aangevuld met lagere adel en vrijen, vormden een nieuwe klasse , “de ridders”. Het Engelse woord Knight – het woord is verwant aan ons knecht – herinnert nog aan hun onvrije afkomst. Dienstbaarheid stond hoog bij hen in het vaandel.
De Kerk die altijd wars was geweest van geweld, veranderde van standpunt. De lijdende kerk werd de strijdende kerk. Maar dan wel strijd voor een verheven doel, zoals de apostel Paulus die predikte, zie zijn brief aan de de Efeziërs hoofdstuk 6 vers 10-20. De nieuwe klasse ontwikkelde een eigen erecode en steeg zodanig in aanzien dat ook de adel de riddertitel begeerde. Die erfde je niet en kreeg je ook niet zo maar. Die moest je verdienen , bij voorbeeld op het slagveld. Pas dan werd die verleend in een kerkelijke plechtigheid. Dan werd je met het zwaard omgord en kreeg je vergulde sporen aan je voeten. Het heraldische wapen was het statussymbool.
Ten tijde van de kruistochten sloten ridders zich aaneen tot orden die de regel van de verschillende monnikenorden aannamen. En zo ontstonden Christelijke ridderorden waarvan er nu nog steeds verschillende bestaan. Lees meer bij het onderwerp geschiedenis.
Dienstbaarheid en opkomen voor minder bedeelden, voor uitgestotenen dat was en is nog steeds het ridderideaal.
Binnen onze Orde staat dit christelijke ridderideaal, het dienstbaar zijn, nog steeds hoog in het vaandel!